GRONINGEN – Het Openbaar Ministerie in Noord-Nederland heeft onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat een voormalige verpleger in het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen strafbare handelingen heeft gepleegd, waardoor patiënten in dat ziekenhuis ten tijde van de coronapandemie zijn overleden. Dat is de uitkomst van een uitgebreid strafrechtelijk onderzoek.
De zaak wordt geseponeerd. Dit betekent dat het OM de zaak niet aan de rechtbank zal voorleggen en dat de verpleegkundige geen verdachte meer is.
Het onderzoek is in het voorjaar van 2023 gestart op basis van een aangifte van het ziekenhuis. Deze aangifte deed de Raad van Bestuur nadat zij een brief had gekregen van GGZ Drenthe. In die brief werd melding gemaakt van een aantal gesprekken dat de verpleegkundige had gevoerd met diverse hulpverleners, waarin hij aangaf het leven van een twintigtal in zijn ogen terminaal en ernstige lijdende patiënten voortijdig te hebben beëindigd. Dit zou hij hebben gedaan door middel van het uitzetten van beademingsapparaten dan wel het zonder instructie van een arts toedienen van hogere doseringen morfine.
De informatie was dusdanig ernstig en concreet dat een omvangrijk opsporingsonderzoek is gestart. Dit onderzoek was er op gericht te achterhalen of hetgeen waarover de verpleegkundige had gesproken, ook daadwerkelijk had plaatsgevonden.
Het onderzoek is complex gebleken. Hoewel hij vrij specifiek uitlatingen heeft gedaan over zijn handelen, en deze uitlatingen meerdere malen heeft herhaald, heeft de verpleegkundige geen concrete patiënten beschreven. Het betrof dus een onderzoek naar onbekende, mogelijke slachtoffers die bovendien al geruime tijd overleden waren.
Daarbij kwam dat het reguleren van zuurstof en het toedienen van morfine op zichzelf genomen normale medische handelingen zijn.
Tijdens het onderzoek zijn door de politie veel getuigen gehoord, zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Ook zijn onder andere gegevensdragers onderzocht en is de verpleegkundige meermalen verhoord. In deze verhoren heeft hij de verdenkingen ontkend. Daarnaast is tot twee keer toe aan de rechtbank gevraagd om stukken in te zien die vallen onder het medisch beroepsgeheim. Dit verzoek is in beide gevallen afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat het beroepsgeheim zwaarder moest wegen dan het concrete belang voor het onderzoek.
Parallel aan het politieonderzoek hebben twee deskundigen onderzoek gedaan in medische dossiers van patiënten die zijn overleden tijdens een dienst waarin verdachte werkzaam was, of kort daarna. Zij hebben gekeken naar opvallende zaken in de dossiers met betrekking tot de verzorging, het ingezette beleid en het klinische beloop.
Tijdens het onderzoek zijn geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gekomen die de uitlatingen van de verpleegkundige over zijn eigen handelen tijdens de coronapandemie bevestigen. Een veroordeling kan volgens de wet nooit enkel worden gebaseerd op iemands eigen uitlatingen.
Politie en OM beseffen dat het onderzoek een grote impact heeft gehad op de nabestaanden. Hoewel voor een deel van hen niet alle onzekerheid weg kan worden weggenomen, benadrukken de officieren van justitie dat in geen van de onderzochte overlijdens concrete aanwijzingen zijn verkregen voor strafbaar handelen van de verpleegkundige.
Daarnaast kunnen politie en OM zich voorstellen dat het onderzoek effect heeft gehad op de medewerkers van het WZA. Zij werden geconfronteerd met een strafrechtelijk onderzoek in een periode na de coronapandemie, waarin van het medisch personeel het uiterste werd gevraagd.
Met het afronden van het onderzoek is de verpleegkundige dus geen verdachte meer. Ook hij heeft langere tijd in onzekerheid verkeerd over deze beslissing.
Tot slot merken politie en OM op dat zij in het strafrechtelijk onderzoek alle medewerking hebben verkregen van het Asser ziekenhuis.