DEN HAAG – Mensen die betaald werk hebben, vooral met een vaste aanstelling, hebben het vaakst een koophuis vanaf het moment dat ze hun opleiding verlieten. Zeven jaar na schoolverlaten bezat 58 procent van de mensen met een vast contract een eigen woning, tegen 41 procent met een flexibel contract en 43 procent onder zelfstandigen.
Mensen die samenwonen hebben zeven jaar na schoolverlaten drie maal zo vaak een eigen woning als alleenstaanden. Dat blijkt uit nieuwe analyses van het CBS waarbij 143 duizend mbo-, hbo- en wo-schoolverlaters die in schooljaar 2012/’13 hun opleiding afrondden of verlieten 7 jaar werden gevolgd.
In het laatste schooljaar (2012/’13) van de onderzochte schoolverlaters woonden de meesten nog thuis (53 procent). 33 procent woonde in een huurhuis en 7 procent bezat al zelf of samen met een partner een koopwoning. Een jaar na schoolverlaten was dit 9 procent.
In 2020, zeven jaar na schoolverlaten, bezat 49 procent van de schoolverlaters (of hun partner) een koopwoning. Het aandeel schoolverlaters in een huurwoning nam de eerste jaren na schoolverlaten toe, om zes jaar na schoolverlaten weer af te nemen. Na zeven jaar had 33 procent een huurwoning. Ter vergelijking: gemiddeld had 57 procent van alle particuliere huishoudens een koopwoning en 43 procent een huurwoning.
Vaste aanstelling opent sneller deur naar koopwoning
Schoolverlaters met een vast contract bezaten vaker zelf, of met een partner, een woning dan mensen met een andere arbeidsmarktpositie. Van de schoolverlaters die direct na schoolverlaten een vast contract hadden (24 procent), bezat 19 procent op dat moment zelf of via hun partner een koopwoning. Van degenen met een flexibel contract (54 procent) had 7 procent een koopwoning, van de zelfstandigen 8 procent.
Zeven jaar na schoolverlaten, in 2020, woonden alle drie de groepen vaker in een koopwoning. Het verschil tussen werknemers met een vast contract en de andere twee groepen is dan wel nog groter. Van de werknemers met een vast contract (inmiddels ruim 56 procent van aller schoolverlaters) woonde 58 procent in een koopwoning van henzelf of van hun partner. Onder werknemers met een flexibel contract (19 procent) was dit 41 procent en onder zelfstandigen 43 procent.
Tweeverdieners met vast contract het vaakst een koophuis
Ruim 32 procent van de schoolverlaters had één jaar na schoolverlaten een partner. Daarvan had 38 procent een koopwoning. Van de mensen zonder partner had 2 procent toen een koopwoning. Na 7 jaar heeft bijna 64 procent een samenwoonpartner. Onder mensen met partner liep het aandeel met een koopwoning op tot 71 procent zeven jaar na schoolverlaten, onder mensen zonder een partner tot 21 procent.
Naast samenwonen met een partner hangt het hebben van twee vaste inkomens samen met woningbezit. Koppels van wie beide partners een vast contract hebben (het gaat na 7 jaar om 42 procent van de stellen), bezitten het vaakst een koopwoning: na zeven jaar is dat ruim 71 procent.
Deze cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillende achtergrondkenmerken zoals aangegeven in onderstaande figuur. Daarna volgen koppels van wie één van beide partners een vast contract heeft en de ander zelfstandige is (66 procent is woningeigenaar), en koppels van wie één een vast contract heeft en de ander een flexibel contract (62 procent).
Zelfs koppels van wie één een vast contract heeft en de ander niet werkt, hebben in verhouding nog vaak een koopwoning (59 procent), vaker dan koppels van wie beide partners wel werken, maar zonder vast contract (48 procent).