DEN HAAG – De vordering van Bureau Clara Wichmann tegen de Staat namens moeders, die in de periode 1956-1984 hun kinderen ter adoptie hebben afgestaan, leent zich niet voor behandeling in een collectieve actie. De tegelijk door een afzonderlijke moeder ingestelde vordering is verjaard. Dat heeft het gerechtshof Den Haag vandaag bepaald.
In de periode 1956-1984 hebben naar schatting 13.000 Ã 14.000 moeders hun kind ter adoptie afgestaan. Bureau Clara Wichmann (BCW) komt in deze procedure op voor de belangen van deze moeders. Zij vordert dat het hof voor recht verklaart dat de Staat (meer in het bijzonder: de Raad voor de Kinderbescherming) onrechtmatig heeft gehandeld door de vrouwen die in die periode zijn gescheiden van hun kind eenzijdig, onvolledig of onjuist te informeren over hun rechten en/of de praktische mogelijkheden om hun kind op te voeden.
De afzonderlijk procederende moeder heeft in 1970 afstand gedaan van haar zoon. Zij vordert een verklaring voor recht dat de Staat ook onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld.
De rechtbank Den Haag heeft de vorderingen van BCW en de moeder op inhoudelijke gronden afgewezen. Volgens de rechtbank was niet komen vast te staan dat de Raad voor de Kinderbescherming destijds onrechtmatig heeft gehandeld.
Net als de rechtbank concludeert het hof dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn. De motivering van dit oordeel is wel anders. Het hof acht het niet mogelijk om in het algemeen een oordeel te geven over de vraag of de Raad voor de Kinderbescherming onrechtmatig heeft gehandeld tegenover alle moeders die de achterban van BCW vormen. Daarvoor zijn de omstandigheden waarin de moeders verkeerden toen zij afstand van hun kind deden te verschillend. De belangen van de moeders zijn hierdoor onvoldoende gelijksoortig om in een collectieve actie te worden behandeld. BCW wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
In de zaak van de moeder met de afzonderlijke procedure komt het hof ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling, omdat deze vordering is verjaard. Het hof is van oordeel dat er geen grond is om een uitzondering op de verjaringsregels te maken.