AMSTERDAM – De wrakingskamer heeft vrijdag het wrakingsverzoek in de zaak van Ridouan T., onderdeel van de strafzaak Marengo hoger beroep, afgewezen. Voor het kader verwijst de wrakingskamer naar eerdere uitspraken van Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad.
De wrakingskamer stelt vast dat de beslissing tot afwijzing van het verzoek van de verdediging tot het verlenen van meer voorbereidingstijd en vast te houden aan het door het hof beschreven tijdpad, een rechterlijke tussenbeslissing is die geen grond kan vormen voor wraking. In uitzonderlijke gevallen en naar objectieve maatstaven gemeten, kan uit de motivering van die beslissing wél van vooringenomenheid van het hof blijken. Maar daarvan is volgens de wrakingskamer geen sprake.
Op 16 december 2024 hebben de twee nieuw aangetreden raadslieden in de zaak van de verdachte Ridouan T. aan het hof verzoeken gedaan en standpunten ingenomen. De verdediging van Ridouan T. heeft onder meer gevraagd om de behandeling van de zaak tegen hun cliënt 16 maanden geheel stil te leggen. Het stilleggen van de zaak Ridouan T. is volgens de verdediging van T. nodig voor een goede voorbereiding van de behandeling in hoger beroep door hen als nieuwe raadslieden.
Op 9 januari 2025 heeft de strafkamer van het hof het verzoek van de verdediging van Ridouan T. om de behandeling van de zaak tegen hun cliënt 16 maanden geheel stil te leggen afgewezen. Het hof heeft een tijdpad voor de behandeling van de zaak aangegeven. Daarop hebben de raadslieden een wrakingsverzoek tegen de strafkamer ingediend. Volgens de verdediging is de motivering van de beslissing van het hof op vele punten onbegrijpelijk. Dit zou een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor de mening dat het gerechtshof tegenover de verdachte een vooringenomenheid koestert. Daarmee zou de bestaande angst van de verdachte voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd zijn.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek behandeld ter terechtzitting van 10 januari 2025. De verdediging heeft toen het wrakingsverzoek toegelicht en het Openbaar Ministere en de raadsheren van het hof hebben daarop een reactie gegeven. De verdachte, die fysiek de zitting wilde bijwonen, kon om veiligheidsredenen niet aangevoerd worden. Hij heeft vervolgens afgezien van het bijwonen van de zitting door middel van een videoverbinding.
De verdachte heeft een laatste woord laten uitspreken door zijn raadslieden.
Volgens de wrakingskamer zitten er onderdelen in de motivering van het hof waar de verdediging een andere zienswijze over heeft of kan hebben. Maar de wrakingskamer is van oordeel dat uit de beslissing tot afwijzing van de verzoeken of uit de motivering daarvan niet blijkt dat de raadsheren jegens de verdachte vooringenomen zijn of dat de verdachte daarvoor objectief gezien moet vrezen. En dat blijkt ook niet uit die beslissingen en de motivering samen. Dat de verdachte dat anders ziet is wel van belang maar niet doorslaggevend voor de beslissing.
Het is een omvangrijk dossier en van de nieuwe verdediging wordt het nodige gevergd. Maar de verdediging heeft zelf in de pleitnota gezegd dat het binnen het door het hof voorgestelde tijdpad ‘schier onmogelijk’ is effectieve en kwalitatieve rechtsbijstand te verlenen. Het kán dus wel. Ook aan het argument van de verdediging dat het hof niet ziet dat in deze zaak zeer specialistische kennis van de verdediging is vereist en het een bovenmatig gecompliceerde zaak is legt de wrakingskamer naast zich neer. De verdediging heeft niet gesteld dat zij niet beschikt of kan beschikken over die zeer gespecialiseerde kennis.
Volgens de verdediging is het hof partij geworden. Maar het hof is geen partij, het moet alleen een onpartijdige beslissing geven in het geding tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte. En met het voorgestelde tijdpad is het hof geen partij in het geding geworden en heeft het niet de schijn van partijdigheid gewekt.
Volgens de wrakingskamer zat er ook in het laatste woord van de verdachte nog een wrakingsverzoek. Maar met dat wrakingsverzoek is de verdachte volgens de wrakingskamer te laat en bovendien kan een wrakingsverzoek niet gebaseerd worden op eerdere uitspraken van rechter waar een partij het niet mee eens is.
De behandeling van het wrakingsverzoek is met de beslissing van de wrakingskamer beëindigd en de strafzaak in de zaak van Ridouan T. gaat op 5 februari 2025 verder met dezelfde raadsheren van het hof.